In 2015 ontmoette ik Eva Naaijkens en Martin Bootsma tijdens de Amsterdamse Scholenchallenge. Amsterdammers konden plannen indienen voor een nieuwe school. Mijn partner en ik hadden, met hulp van een groep kritische vrienden, een plan ingediend voor Het Forum, een eigentijdse openbare vo-mbo school waar we samen scholen voor de diverse en duurzame stad; Eva en Martin hadden samen met Ebel Kebeling en anderen het concept bedacht voor een po-vo school waarvoor het leven en werk van de Britse wetenschapper Alan Turing de inspiratiebron vormden. Van alle 124 ingediende plannen zouden er vier met steun van de gemeente worden gerealiseerd.
Gedurende de challenge viel me al op hoe gedreven Eva en Martin waren, en vooral hoe zeker ze van hun zaak waren. Het leek alsof zij iets wisten wat anderen nog niet wisten: die school van hun, die zou er hoe dan ook komen.
En zo geschiedde. Ons eigen plan voor Het Forum behaalde een prachtige zesde plek en staat nu in de ijskast; Team Turing was een van de vier winnaars. In augustus 2016 heropenden de deuren van een bestaande school die was omgevormd tot de Alan Turingschool.
Nu, twee jaar later, hebben de geestelijk ouders van deze school een boek geschreven over hun kwaliteitsaanpak, met de nuchtere titel En wat als we nu weer eens gewoon gingen lesgeven? Het dient als een soort handboek voor wie ook aan de slag wil met een (deze) nieuwe kwaliteitsaanpak. Tussen de regels door lezen we wat erbij komt kijken om een nieuwe school op te richten, of een school nieuw leven in te blazen.
De Enigma kwaliteitsaanpak
De kwaliteitsaanpak van de Alan Turingschool is vernoemd naar het coderingssysteem waarmee de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog hun geheime boodschappen versleutelden. Het Enigma-systeem werd onkraakbaar geacht, totdat Alan Turing en zijn team de code ontcijferden en de Britten daardoor plannen van de Duitsers konden onderscheppen. Een doel van de kwaliteitsaanpak is om werkdruk te verminderen en zo kostbare tijd over te houden voor het primaire proces: lesgeven. In de kern bestaat de Enigma kwaliteitsaanpak uit de volgende ingrediënten:
- een kerndoeldekkend curriculum
- ambitiekaarten die de uitgangspunten voor beleid (en professionaliteit) beschrijven
- kwaliteitskaarten voor processen in de school
- een team van professionals die hun vak verstaan en die deze processen voortdurend met elkaar evalueren en verbeteren
En tijd. Hoewel nergens expliciet wordt vermeld hoeveel tijd en werk erin is gaan zitten om curriculum en kaarten tussen het lesgeven door te ontwikkelen en te verbeteren, kunnen we aannemen dat de basis binnen twee-drie jaar gelegd kan zijn. Zoveel tijd is er in ieder geval verstreken tussen de oprichting van de school en de publicatie van het boek. Het duurt natuurlijk ook enige tijd voordat een team op elkaar ingespeeld is en met elkaar de ritmes en routines (en, denk ik, repertoire) kan opbouwen om vervolgens ook nog eens alle processen te evalueren en verbeteren.
De leraar centraal
Zo’n beetje elk beleidsplan of homepage van de website van een school bevat de clichématige uitdrukking dat de leerling centraal staat. Zo’n uitspraak heeft echter een hoog gebakken-lucht-gehalte. Nogal wiedes, elke school wil elke leerling tot zijn/haar recht laten komen. Het gaat er vooral om hoe dat gebeurt. Een centraal uitgangspunt in de kwaliteitsaanpak Enigma is dat de leraar centraal staat. Dat is niet omdat de ontwikkeling van de leerling niet het belangrijkst zou zijn; juist omdat de ontwikkeling van de leerling het belangrijkst is, is een voorwaarde dat leraren goed (kunnen) zijn in hun werk en hun werk goed kunnen doen. Minder werkdruk = meer aandacht voor de leerlingen en de ontwikkeling van goed onderwijs.
Naaijkens en Bootsma benadrukken herhaaldelijk hoe belangrijk het is dat leraren zich ontwikkelen als professionals, dat ze hiervoor tijd en ruimte moeten krijgen en dat het zaak is de werkdruk zoveel mogelijk te beperken. Bronnen waar ze herhaaldelijk en met klem uit putten zijn Peak van K. Eric Andersson en Robert Pool en The Craftsman van Richard Sennett. Ze benadrukken het belang van wat Ericsson en Pool ‘deliberate practice’ noemen (doelbewuste oefening, zie ook mijn bespreking van dit boek) en hameren er met recht op dat docenten vakmensen zijn. Daar voegen ze de, zeker voor beginnende docenten geruststellende, woorden aan toe dat doelbewuste training docenten zeker zal helpen om die goede vakman of vakvrouw te worden (Naaijkens en Bootsma 2018, p.81):
Een aanpak voor alle scholen?
Wie Bootsma en Naaijkens op Twitter volgt, weet dat zij – ongetwijfeld gesterkt door de successen die zij met hun team boeken – stellig overtuigd zijn van hun aanpak. Soms dusdanig stellig dat wie een andere mening is toegedaan of overweegt, vrij resoluut wordt gewezen op denkfouten of gebrek aan kennis. Die stelligheid klinkt, zij het met meer nuance, ook door in het boek. Dat kan de indruk wekken dat de auteurs niet openstaan voor discussie of kritiek, of dat ze het allemaal beter weten.
Toch krijg ik ook de indruk dat een dergelijk rotsvast vertrouwen in de eigen aanpak, hoe rigide dat soms overkomt, een voorwaarde is voor het welslagen ervan. Is ‘goed onderwijs’ zoals Naaijkens en Bootsma dat zien een code die door elk willekeurig schoolteam kan worden gekraakt, of werkt de Enigma kwaliteitsaanpak alleen op de Alan Turingschool dank zij de bevlogenheid en de keuzes van juist dit team?
Zelf spreken de auteurs de hoop uit dat dit boek handvatten biedt voor andere scholen om een soortgelijke kwaliteitsaanpak te omarmen. Voor andere basisscholen is dat wellicht een haalbare kaart, maar voor scholen in het voortgezet onderwijs en mbo komen daar nog wel enkele uitdagingen bij. Denk aan de organisatie van het onderwijs (bijvoorbeeld voor elk vak aparte leraren, lesroosters waarin klassen tot wel acht vakken en lokalen per dag moeten aflopen), de samenstelling van docententeams (afdelingen ingedeeld naar niveau of onder- en bovenbouw, met daarnaast aparte vaksecties), de omvang (een vo-school of mbo-instelling is al snel enkele malen groter dan een basisschool, wat meer of andere afstemming vraagt). Vooral de ontwikkeling van een samenhangend en vakoverstijgend curriculum, uitgaand van doorgaande leerlijnen en verschillen in niveaus, is een uitdaging. Een mooie uitdaging, dat wel, maar nog steeds een uitdaging.
Gewoon lesgeven?
Het boek geeft een mooi inkijkje in hoe een nieuwe school in een – laten we zeggen, uitdagende, wijk in – de hoofdstad tot stand is gekomen. Of andere scholen even succesvol (kunnen) zijn in het invoeren van een kwaliteitsaanpak als Enigma of niet, er zit in ieder geval een duidelijke les in het boek: wie écht wil, wie écht goede plannen heeft, wie kansen benut en de ruimte krijgt (of opeist) om die plannen te realiseren, die kan mooie dingen voor elkaar krijgen.
Eigenlijk heb ik maar een ding op het boek aan te merken, en dat is de titel: En wat als we nu weer eens gewoon gingen lesgeven? Ik verwachtte daardoor te lezen over hoe leraren zich in hun lessen verhouden tot hun leerlingen en elkaar, hoe zij omgaan met kinderen die slecht gedrag vertonen of moeite hebben met leren, welke keuzes zij maken in (de ontwikkeling van) leerstof, enzovoort. En gewoon, wat is er gewoon aan lesgeven? Daar komt heel veel bij kijken.
Er worden echter betrekkelijk weinig lessituaties besproken. Zeker, pedagogische en didactische keuzes passeren de revue, zoals passend onderwijs en effectieve directe instructie. Maar het boek gaat niet zozeer over lesgeven zelf, als wel over de voorwaarden waar een school aan moet voldoen om goed lesgeven mogelijk te maken. De kwaliteitsaanpak is op doorwrochte wijze tot stand gekomen – en wordt consistent in de praktijk gebracht, geëvalueerd en verbeterd. Goed onderwijs geven vraagt om topprestaties van topteams, dag in dag uit. Dat dit voor deze en vele andere scholen de gewoonste zaak van de wereld is, is reuze bijzonder.