Rocky-Hehakaija_Toekomst-mboOp woensdag 8 oktober organiseerden de Gemeente Amsterdam en de mbo-instellingen van de hoofdstad een avond over de toekomst van het mbo in Amsterdam. Ik was erbij, in het uitverkochte Pakhuis De Zwijger, en ik keek mijn ogen uit. In vier uur tijd besteeg een tiental sprekers het podium om de deelnemers te wijzen op kansen en knelpunten maar vooral ook om te laten zien wat voor mooie samenwerkingen er al in de stad zijn opgetuigd. En dan was er ook nog tijd voor de deelnemers om tijdens het eten met elkaar in gesprek te gaan over de geponeerde stellingen, en daarop te reageren via de interactieve presentatietool Mentimeter. De avond bracht mooie inzichten, maar riep ook vragen op.

 

Doelstellingen huidige agenda behaald?

De avond werd georganiseerd als vooruitblik naar een nieuwe Amsterdamse MBO-agenda. De huidige agenda, die stamt uit februari 2015 en een looptijd van vier jaar heeft, is aan vernieuwing toe. Blijkens de laatste voortgangsrapportage zijn de ambities uit die agenda gedeeltelijk, maar niet volledig behaald. Die ambities waren:
1. De kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs is goed
2. Elke jongere doorloopt met succes de schoolloopbaan
3. Het middelbaar beroepsonderwijs sluit goed aan op de arbeidsmarkt.
Van ambitie 1 is vanuit de agenda werk gemaakt door te investeren in docent- en teamprofessionalisering. Kort samengevat: daar hebben veel opleidingsteams gebruik van gemaakt, maar niet alle, en de resultaten zijn positief, maar het kan beter.
Of en hoe ambitie 2 is verwezenlijkt, is uit de voortgangsrapportage niet echt op te maken. Er wordt melding gemaakt van een scala van projecten die zijn georganiseerd om jongeren te begeleiden in opleiding- en beroepskeuze, en van al deze projecten is de status aangegeven (geborgd, gecontinueerd, verlengd), maar de impact daarvan op de doelstelling, kan niet 1 op 1 worden bepaald.
Ook bij ambitie 3 wordt geïnventariseerd wat de status van geïnitieerde projecten is en ook hier is niet rechtstreeks terug te halen in hoeverre deze meer bijdragen aan de ambitie dan onderwijsactiviteiten op de instellingen zelf.

Overigens kan het vreemd overkomen dat de mate waarin deze ambities worden behaald alleen worden afgelezen aan de hand van initiatieven met een projectmatig karakter. Sterker, de drie ambities zijn in feite een kerntaak van mbo-opleidingen en dus zou logisch zijn om (ook) te kijken naar in- en uitstroom en wat instellingen structureel doen aan loopbaanbegeleiding. Het is goed te beseffen dat de agenda uitgaat van wat de gemeente kan doen aan beleidsontwikkeling en ondersteuning. In dat opzicht is het niet verbazingwekkend dat de helft van alle aangevraagde projecten vallen onder ambitie 3. Kennelijk liggen hier de meeste kansen voor de gemeente om impact te hebben met beleid en investeringen, en ziet men de eerste twee ambities meer als kerntaak voor de mbo-instellingen zelf.

 

Vooruitblik naar nieuwe agenda

Ook avond in De Zwijger lag het zwaartepunt merkbaar bij de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. In de voortgangsrapportage wijzen de auteurs in de vooruitblik naar 2018 ook op andere aandachtsgebieden, zoals verdere docentprofessionalisering, (de verbetering van) de instroom op mbo-instellingen en de rol van het mbo in Leven Lang Ontwikkelen. Maar als de presentaties van de sprekers de opmaat vormen voor de nieuwe agenda, dan lijkt het haast alsof volledig zal worden ingezet op de derde ambitie. Co-creatie was deze avond het sleutelwoord,  en de algemene stemming leek te zijn dat het bedrijfsleven een grotere rol zou moeten krijgen bij de inrichting van het onderwijs, in ieder geval daar waar sprake is van leren op en met de werkplek. Dat was te merken aan de enthousiaste toon waarop al veel, en inderdaad prachtige, samenwerkingsverbanden op touw zijn gezet. Die smaken allemaal naar meer. Voorbeelden die werden gepresenteerd, zijn te vinden bij onder andere Practoraten.nl en in de publicatie Samen van ROC van Amsterdam.

Wat co-creatie precies inhoudt, werd toegelicht door een aanstekelijk enthousiaste James Veenhoff, partner van strategisch bureau Fronteer en mede-oprichter van de Jean School. Co-creatie gaat verder dan samenwerken; het gaat om het in gezamenlijkheid ontwikkelen van producten, diensten of processen – waarbij bedrijven en eindgebruikers gelijkwaardig zijn. De Jean School is een voorbeeld van een hybride leeromgeving: daarin vindt een steeds groter deel van het leerproces plaats op de werkplek, en leren opdrachtgevers op hun beurt ook van de studenten.

Zelf ben ik een groot voorstander van co-creatie. In mijn droomschool (een combinatie van vo en mbo) werken leerlingen en studenten samen aan realistische opdrachten die vanuit het bedrijfsleven zijn ingebracht, en zijn opdrachtgevers betrokken bij de begeleiding en beoordeling. Zo wordt leren levensecht en leren jonge mensen dat zij tijdens een opleiding zich niet ‘slechts’ aan het voorbereiden zijn op de toekomst, maar dat zij daar al letterlijk werk van maken.
Echter, het mbo heeft niet alleen de opdracht om (toekomstige) werknemers op te leiden, maar ook om burgerschap bij te brengen en te bevorderen. Mbo-studenten moeten tijdens hun opleiding ook leren hoe zij zich verhouden tot anderen, hoe zij hun maatschappelijke rol in de samenleving kunnen vervullen, wat hun rechten en plichten zijn, hoe zij kunnen opkomen voor zichzelf. Dat laatste bijvoorbeeld door salarisonderhandelingen met hun werkgever te kunnen voeren, en te leren hoe zij credits krijgen voor ontwerpen waaraan zij hebben meegewerkt.

Daarnaast heeft het mbo de opdracht om iedereen die een opleiding komt doen, van goed onderwijs te voorzien. Dat lijkt niet per se het eerste belang van bedrijven te zijn. Terug naar de Jean School: dat hier sprake is van een succes, is volgens Veenhoff omdat deze samenwerking voldoet aan de vijf criteria voor co-creatie: Select the best, inspire to participate, connect creative minds, share the results en continue development.
Het is dat eerste criterium dat ons meteen ook voor een uitdaging stelt. Want in het onderwijs is niet iedereen de beste, en we willen  wel iedereen verder brengen. Dit criterium staat dan ook in schril contrast met de boodschap eerder op de avond van Monique Vogelzang, Inspecteur-generaal van de Inspectie van het Onderwijs. Zij wees erop dat nog steeds sprake is van kansenongelijkheid: veel studenten in het mbo worden op een te laag niveau geplaatst, vallen uit, of hebben moeite met het vinden van stages en werk. Ook riep zij op om vooral ook de kwetsbare groepen beter te begeleiden. Dat vraagt dat alle partners in een samenwerkingsverband zich op zijn minst bewust zijn van hun eigen en elkaars verantwoordelijkheid en daarin ook verantwoordelijkheid nemen.
Veenhoff maakte een grapje, dat hij echter ook als advies leek te bedoelen: “Bedrijven willen heel graag samenwerken. Maar praten over crebo en kwaliteitsdossiers, dat vinden ondernemers niet leuk.” Inderdaad, leren (want dat is samenwerken ook) is niet altijd leuk. En het is zeker niet gemakkelijk. Daar moet iedereen moeite voor doen. Maar dat is, zoals Veenhoff zelf gelukkig ook beaamde, “de moeite ongelooflijk waard.”

 

Spiegels

Er waren, behalve Monique Vogelzang, nog twee andere sprekers die niet uit het bedrijfsleven afkomstig zijn, maar aan het roer staan van een maatschappelijke organisatie. Zij hielden ons allebei een spiegel voor. Marleen Stikker, directeur van Waag Society, vroeg zich hardop af waarom docenten menen dat het belangrijk is om altijd meer te weten dat studenten. Laat dat los, zei ze, durf open te staan voor wat je studenten weten en kunnen en leer van hen. Ze adviseerde een soort van omdenken: net zoals de wereld andere manieren moeten zoeken om te produceren, moet het onderwijs andere manieren vinden om les te geven. Voor haar is het maakonderwijs toonaangevend. In plaats van codeklassen of programmeerlessen in te roosteren omwille van het coderen of programmeren, zouden we eerst (maak)doelen moeten stellen, om vervolgens te bepalen welke kennis en vaardigheden nodig zijn om die doelen te halen. Nu moet gezegd dat het onderwijs wel degelijk uitgaat van eindtermen en kerndoelen, maar ik merk in de praktijk inderdaad dat we lesopdrachten vaak in zulke kleine stukken ophakken dat het voor de leerling en student vaak lastig is te bepalen wat het nut ervan is.
Rocky Hehakaija, straatvoetbalster en directeur van Favela Street, vertelde aan de hand van haar eigen loopbaan hoeveel impact het kan hebben als iemand een oordeel over je uitspreekt: “Als mensen jou een beeld aanpraten, dan wordt dat klei in je hoofd en boetseer je daar je eigen zelfbeeld van.” Dat kan goed uitpakken, als het oordeel positief is, maar het kan enorm frustrerend en zelfs traumatiserend zijn, als dat oordeel negatief is.
Jonge mensen bloeien als de mensen om hen heen verwachtingsvol zijn. Ze voegde zelf de daad bij het woord: in plaats van ons te vragen of op te roepen om verwachtingsvol te zijn, sprak ze het vertrouwen uit dat we dat al doen.

 

Het beste onderwijs, voor iedereen

Bij de uitgang stond een ideeënbus, waarin deelnemers een voorstel konden deponeren voor een ondertitel voor de nieuwe MBO-Agenda en inhoudelijke input konden geven. Mijn idee zou in ieder geval zijn om ook de lerarenopleidingen te betrekken en met hen na te denken over hoe het mbo een steviger plek krijgt in het curriculum. Zelf heb ik mijn bevoegdheid bij de lerarenopleiding gehaald en had ik als specialisatie het beroepsonderwijs. Maar de vakken die ik in dat kader volgde, hadden vooral betrekking op mijn vak, Nederlands; er was weinig aandacht voor hoe de sector in elkaar zit, hoe kwalificatiedossiers tot stand komen, hoe stages en vakken op elkaar te laten aansluiten, laat staan wat er voor docenten bij komt kijken om samenwerkingsverbanden met bedrijven op te tuigen en te onderhouden.
Het zou goed zijn als aankomend docenten een completer beeld hebben van wat het inhoudt om in het mbo te gaan werken. Zie over het belang van een realistisch beroepsbeeld ook mijn blog over het lerarentekort.
Nu gaat de gemeente niet over het curriculum van (leraren)opleidingen, maar wellicht kan de gemeente wel zorgen dat lerarenopleidingen en bedrijven en partijen als de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven daarover het gesprek kunnen aangaan, en wellicht ook aankomende en startende docenten een plek bieden in hybride leeromgevingen.

Als ondertitel voor de nieuwe agenda stel ik voor: Het beste onderwijs, voor iedereen.
Een dergelijke ‘pay off’ drukt uit dat daar de verantwoordelijkheid ligt van alle aanbieders van mbo-onderwijs: opleidingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties, gemeente. In welke vorm we onderwijs ook aanbieden (klassikaal op school, een moderne variant van leerling-gezel-systeem, of hybride), en of dat nu via co-creatie of anderszins tot stand komt – zolang we het beste onderwijs bieden dat we kunnen, dan wordt iedereen daar beter van: de studenten, maar ook docenten en bedrijven zelf, en de hele samenleving. Co-creatie is dan niet alleen een kwestie van gezamenlijk ontwerpen en ontwikkelen, maar van gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen.

Meer weten?
Website van de Amsterdamse MBO-Agenda
Zie ook de videoregistratie van de avond op de site van Pakhuis de Zwijger.

De toekomst van het mbo in Amsterdam
Getagd op:                        

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *