‘Juf, u bedenkt dit zeker allemaal zelf? Op Google kan ik niets vinden!’ roept D in de videoles van MS Teams. Even daarvoor herhaalde ik de instructie bij een opdracht waarin mijn studenten de betrouwbaarheid van bronnen moeten beoordelen. Ja, die had ik inderdaad zelf bedacht. Maar ook, ja: die is wel degelijk online te vinden, als je tenminste de juiste zoektermen invoert.
‘Nee, hoor,’ meldt student G in de vergaderchat, ‘Google is my best friend en ik kan het ook niet vinden.’ Fijne vriend is dat, die jou voorhoudt dat hij alles met je deelt, maar toch informatie achterhoudt. ‘Hoezo laat jij Google bepalen wat jij weet?’ vraag ik hem en zijn klasgenoten. ‘De kwaliteit van het zoekresultaat hangt af van de kwaliteit van de zoekvraag. Je moet zelf de goede vragen stellen en vervolgens ook zelf bepalen welk resultaat jij als het juiste kiest.’
Digital natives? Nee, digital naives
In 2001 muntte de Amerikaan Marc Prensky de term digital native om aan te duiden dat jongeren, geboren in het tijdperk van de nieuwe technologie, de taal van die technologie spreken zoals een native speaker dat doet. Ze zijn ermee opgegroeid, dus zouden ze deze beter beheersen dan de mensen die vóór die tijd waren geboren en heel erg hun best moeten doen om die nieuwe taal te spreken. Die oudere generatie noemde hij daarom digital immigrants.
Vermoedelijk heeft Prensky zich nooit erg verdiept in hoe mensen een taal (leren) beheersen. Had hij dat wel gedaan, dan had hij zijn concept al in de prullenbak kunnen gooien, voordat het als mythe werd bestempeld door onderwijskundige mythbusters Paul Kirschner en Pedro Debruyckere.
Dat iemand een native speaker is, betekent niet dat hij die taal dus goed beheerst. Hij gebruikt taal intuïtief, maar kent niet alle regels (laat staan dat hij deze goed toepast), weet niet per se hoe taal werkt. En maakt daardoor fouten, die grote misverstanden tot gevolg kunnen hebben.
Ter illustratie, in de afgelopen drie jaar kwam het geregeld voor dat studenten tijdens mijn lessen Nederlands verzuchtten waarom ze dit toch moesten leren: “Ik kan toch al Nederlands, u begrijpt me toch?” om vervolgens schrijfproducten in te leveren die barstten van de spelfouten en warrige – en daardoor onbegrijpelijke – zinsconstructies. Iets soortgelijks geldt voor omgaan met technologie: dat je behendig bent in het gebruik van smart devices, wil niet zeggen dat jij die devices ook smart gebruikt.
Opnieuw leren leren
De afgelopen weken bleek eens te meer dat ook voor die zogenaamde digital natives dat afstandsleren nieuw en lastig was. Leerlingen en studenten werden geconfronteerd met het feit dat technologie eigenlijk best moeilijk is. De meeste apps die ze in hun dagelijks leven gebruiken (overwegend social media) zijn behoorlijk intuïtief ingericht. Maar de programma’s waar ze nu mee moeten leren werken, vragen dat ze bewuster moeten handelen in een online omgeving die ze niet goed kennen en ook niet goed begrijpen. Ze moeten nu opeens een desktopapp van MS Teams installeren, via hun Outlookagenda (die ze voorheen nauwelijks gebruikten) deelnemen aan een les die een vergadering heet, schakelen tussen de ‘vergaderchat’ en de ‘individuele chat’, opdrachten inleveren via ‘assignments’ die dan weer niet in de map van het vak staan, maar in de algemene map die een kanaal heet. Volgt u het nog? Niet gek dat sommigen daar onzeker van worden (‘Juf, kunt u even kijken of ik het goed heb ingeleverd?’).
Anderen hebben geen overzicht (‘Kunt u de opdracht niet gewoon naar me mailen?’) of houden het niet bij als verschillende docenten veel verschillende tools gebruiken. Typerend vond ik in dit verband een tweet van onderwijssocioloog Herman vd Werfhorst die namens zijn dochter verzuchtte dat docenten het gebruik van ict-toepassingen wat meer zouden moeten coördineren.
Mij is de afgelopen weken ook opgevallen dat studenten ook nog worstelen met het afstandsonderwijs en dat ze anders (om niet te zeggen, minder) lijken te leren. Zie hierover ook mijn blog over blurred learning. En dan heb ik het nog niet eens gehad over het algemene gebrek aan informatievaardigheden. Het is niet voor niets dat er nog steeds veel aandacht is voor de digitale geletterdheid van jongeren.
Jongeren zijn helemaal geen native speakers, althans niet allemaal; de meesten moeten een taal, waarvan velen met Prensky dachten dat die de hunne was, nog leren spreken. Voor veel digital natives geldt dat ze in feite digital naives zijn. En dat ze, terwijl sommige docenten al druk doende zijn nieuwe stof te introduceren om studievertraging of leerachterstanden te voorkomen, überhaupt nog bezig zijn zich die nieuwe taal eigen te maken.
Gehackte devices
Wat ook meespeelt, is dat wij leraren de digitale devices van onze leerlingen/studenten hebben gehackt. De smartphone die jongeren gebruikten voor ontspanning en ont-snapping (en die ze tot voor kort met tegenzin in een telefoontas moesten opbergen) is nu opeens een leermiddel geworden. Dat vraagt ook om een omschakeling. Waarschijnlijk is dit gewoon een kwestie van wennen. Wanneer ze door het afstandsleren hun digitale repertoire uitbreiden, kunnen ze wat ze tot nu toe vooral als social device gebruikten, ook echt als smart device benutten. Misschien gaan ze dan inzien dat Google helemaal niet hun beste vriend is, maar op zijn hoogst een letterlijk vage kennis en dat leren plaatsvindt als ze zelf hun eigen brein gebruiken. Tot die tijd moeten wij, docenten, hen inleiden in dat digitale leren, net zoals ze van deskundige native speakers de taal leren. Dat vraagt overigens wel wat van de docenten. Daarover meer in mijn blog De Digitaal competente docent.
Meer lezen
- Blog over Blurred learning
- Blog over De digitaal competente docent
- Cubiss – Mediawijs in het voortgezet onderwijs
Kennisnet – Leerlingmonitor 2020 - KNAW – Digitale geletterdheid in het voortgezet onderwijs
- Sam Wineburg and Sarah McGrew – Why we can’t Google our way to the truth