Laten we wel wezen: van half maart tot begin juli hebben de meeste docenten niet echt goed online onderwijs kunnen geven. Ze hebben hun best gedaan, zeker. Bij sommigen ging het zelfs prima.
Maar opeens omschakelen naar een heel andere vorm van onderwijs, waarin niet iedereen is geschoold en waarvoor nauwelijks voorbereidingstijd was, was voor heel veel docenten een zware dobber. Veel docenten waren in het diepe gegooid en konden hun hoofd net boven water houden tot de zomervakantie.
Nu in dit nieuwe schooljaar de afstandsmaatregelen nog steeds voor het mbo en het hoger onderwijs gelden, en inmiddels in primair en voortgezet onderwijs her en der alweer leraren en klassen thuis zitten vanwege nieuwe besmettingen, is de vraag: hoe kunnen docenten ervoor zorgen dat hun leerlingen en studenten online daadwerkelijk leren, zonder zelf kopje onder te gaan?

Online slechter dan fysiek?

Studenten in het mbo waren aan het eind van vorig schooljaar redelijk tevreden over hoe hun scholen invulling hebben gegeven aan online onderwijs. Zeker, er waren verbeterpunten, maar over het geheel genomen waardeerden ze de inspanningen van docenten om het onderwijs door te laten gaan.

Docenten zelf waren en zijn veel kritischer over dit onderwerp. In een AOb-enquête van dit voorjaar constateerde driekwart van de mbo-docenten een daling van de onderwijskwaliteit, waarbij de suggestie werd gewekt dat dit direct gerelateerd was aan online onderwijs. Onlangs verscheen in Van Twaalf tot Achttien een artikel waarin de conclusie luidde dat terugkeer naar fysieke aanwezigheid en interactie noodzaak waren voor goed burgerschapsonderwijs – terwijl ook mooie voorbeelden werden genoemd van goede interactie via het beeldscherm.
Ook in nieuwsberichten en twittergesprekken werd zonder blikken of blozen gesteld dat online onderwijs slechter was dan fysiek onderwijs. De teneur was dat online onderwijs energie vrat en geestdodend was, de ziel was eruit.

Wat me opviel aan de diverse onderzoeken, was dat ze nogal generaliseerden. De nadruk lag op het online karakter van de lessen in algemene zin. Ik las weinig over de verschillende manieren waarop docenten invulling geven aan online onderwijs, het onderzoek over burgerschapsonderwijs uitgezonderd.
Docenten die hun leerlingen of studenten weten te betrekken bij de lessen, die virtueel rondlopen als de klas online werkt aan opdrachten, die slim gebruik maken van tools om voorkennis te activeren of discussies te leiden – zullen zelf een positiever beeld hebben van online onderwijs en ook positiever worden beoordeeld worden door studenten dan docenten die het lastig vinden om in Teams te schakelen tussen de videovergadering en de vergaderchat.

Zelf had ik heel positieve ervaringen met de omslag naar online onderwijs. Ik had meer en beter contact met elke student dan tijdens de lessen in het lokaal, zag dat ze meer leerden en kreeg van de studenten ook terug dat ze mijn online lessen waardeerden. In mijn huidige werk zie ik collega’s creatief omgaan met de mogelijkheden die er wel zijn, met positieve reacties van studenten als gevolg.
Het komt daarom op mij over alsof de snelle veroordelaars van online onderwijs een voorkeur hebben voor hun afkeer. Het lijkt wel alsof ze geen weet willen hebben van de voordelen. Op Twitter riepen sommigen tot mijn verbazing (want ik heb ze hoog zitten) dat ze, hoe verzot ze ook zijn op hun beroep, zouden stoppen met lesgeven zodra online onderwijs de norm zou worden.

Over die stelligheid heb ik mij zeer verbaasd. Hoe kun je jarenlang ervaring in lesgeven in een klaslokaal vergelijken met 2,5 maand aftasten van een volslagen nieuwe onderwijsvorm en meteen vol overtuiging oordelen dat online onderwijs slechter is dan fysiek onderwijs? Dat is alsof een zwemmer die jarenlang alleen de borstcrawl heeft gezwommen en opeens de 100 meter vlinderslag in 50 seconden moet halen, zonder daarin enige oefening te hebben gehad, gaat beweren dat de vlinderslag geen echte zwemsport is.

Online onderwijs heeft, net als fysiek onderwijs, van zichzelf geen kwaliteit. Dat krijgt het pas als het door deskundige leraren wordt verzorgd die ook weten hoe ze daar invulling aan moeten geven. Slecht online onderwijs is vanzelfsprekend slechter dan goed fysiek onderwijs. Maar fysiek onderwijs kan ook slecht zijn en goed online onderwijs is zeer zeker mogelijk.

Loslaten van overtuigingen

Natuurlijk is het ieders goed recht om zijn onvrede te uiten en ik kan er ook zeker begrip voor opbrengen. Ik geloof dat men dit doet vanuit een oprechte zorg voor de studenten en leerlingen, maar ik vraag me af het ook in hun belang is. De realiteit is namelijk dat we hier de komende tijd nog niet van af zijn. Ik maak me dan ook zorgen over het effect van die uitlatingen. Collega’s, studenten en journalisten pikken dergelijke prikkelende uitingen sneller op dan genuanceerde verhalen. Dan worden de uitspraken een self-fulfilling prophesy. Als je heel stellig zegt dat je voorstander bent van fysiek onderwijs en roept dat je er online maar het beste ervan maakt maar er duidelijk niet in gelooft, dan loop je het risico dat leerlingen en studenten minder hun best doen en ook gaan geloven dat je ondermaats onderwijs aanbiedt. Geen wonder dat er in het ho er al een petitie rondging om studiekosten te vergoeden wegens ‘de lagere onderwijskwaliteit’.

Dat doet geen recht aan alle docenten die keihard aan het werk zijn om een studeerbaar onderwijsprogramma aan te bieden, en daarbij ook hun uiterste best doen om goed contact met en tussen de studenten te onderhouden. Bovendien kunnen docenten die wel aan de slag willen met online onderwijs, maar voor wie de digitale drempel nog hoog is, onzekerder worden van de stelligheid van hun collega’s.

Ik beweer niet dat onderwijstechnologie dé oplossing is voor het onderwijs. Er is bijvoorbeeld veel aan te merken op de stevige greep die techbedrijven krijgen op het onderwijs. Het is zaak om, net als altijd, kritische en doordachte keuzes te maken. Die keuzes moet je wel willen en kunnen maken.

Het begint met willen. Dat is, zeker voor de groep vasthoudt aan overtuigingen, geen gemakkelijke opgave. En dat is begrijpelijk. Docenten worden al jarenlang voortdurend om het hoofd geslagen met allerhande (vaak zinloze) vernieuwingen, terwijl de werkdruk almaar toeneemt. Dat is al bijzonder frustrerend. Het is dan extra confronterend als je na jarenlange ervaring opnieuw in je vak moet beginnen.
Toch is dat wat nodig is – dat docenten zijn minst hun voorkeur voor afkeer loslaten en van hun standpunten afstappen. Hester IJsseling zei dit onlangs treffend in een podcast met Remco Pijpers: “Blijf niet blind vasthouden aan het idee dat met zijn dertigen in een klas zitten, het beste is. Kijk en bespreek wat nodig is. Dan neem je betere beslissingen dan wanneer je vasthoudt aan wat je kent.”

Mogelijk maken wat kan

Eigenlijk is het gek dat we in dit land niet al veel verder zijn met de inzet van onderwijstechnologie. De infrastructuur is er (bijna overal internet, in de meeste huishoudens een laptop of tablet), de know-how ook (er is heel veel onderzoek naar wat werkt en wat niet), en er zijn heel veel voorbeelden van docenten die heel mooie dingen doen met online onderwijs. De Vlaamse docent Piet Creten pleit ervoor het momentum van de crisis te benutten om doelbewust te kiezen voor vormen van online onderwijs die het leren van zijn leerlingen echt ten goede komen. Creten laat met dit artikel zien dat het nog altijd de docent is die het verschil maakt, niet het device.

Zo zijn er veel meer mooie voorbeelden van wat werkt in online onderwijs. Het lastige van al die voorbeelden en de waslijsten aan edutools die online beschikbaar zijn, is natuurlijk wel dat het veel tijd kost om uit te zoeken wat voor jouw klassen en jouw lessen werkt. En tijd is waar het vooral aan ontbreekt. Daarom benadruk ik hier nogmaals dat het niet alleen de verantwoordelijkheid is van docenten om zich bij te scholen, maar ook van schoolleiders om hen hierin te faciliteren: door tijd vrij te maken voor (team)professionalisering, voor het (gezamenlijk) ontwikkelen van onderwijs met ict, voor begeleiding door deskundigen die vanuit de onderwijspraktijk meedenken, te bevorderen dat docenten met elkaar uitwisselen wat werkt en wat niet.

Tijd is geld. Dus moet ook de overheid hierin verantwoordelijkheid nemen: door tegelijk het lerarentekort weg te werken én volop te investeren in professionalisering van zittende docenten. Velen van hen hebben tot nu toe gewatertrappeld. Willen we dat ze de noodzakelijke flinke slagen kunnen maken om de onderwijskwaliteit op peil te houden, dan verdienen ze daarin alle steun. Er kan veel, maar het moet wel mogelijk gemaakt.

Online onderwijs: niet omdat het moet, maar omdat het kan
Getagd op:                                        

Eén gedachte over “Online onderwijs: niet omdat het moet, maar omdat het kan

  • 11 maart 2021 om 17:22
    Permalink

    Goed om te weten wat de reacties waren aan het einde van vorig schooljaar. Ik kan mij voorstellen dat leerlingen het thuiswerken als een minder grote last zien. De docenten hebben zich waarschijnlijk meer moeten aanpassen. Vooral het plannen en monitoren lijkt mij lastig in deze situatie.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *