Vandaag organiseerde de Stichting Stimulering Onderwijsjournalistiek de uitreiking van de Prijs voor de Onderwijsjournalistiek 2022. Winnaar dit jaar was Johannes Visser met een serie artikelen voor De Correspondent over kansenongelijkheid. Voorafgaand aan de uitreiking gaven vier sprekers een inleiding over het thema zelfcensuur: Zeg dat nou maar niet. Ik was een van die sprekers en dit was mijn inleiding.

U kent vast die voxpop-aflevering van Roel Maalderink waarin hij de straat opgaat en mensen vraagt wat ze niet meer mogen zeggen. Voor wie het niet kent: Roel Maalderink is een programmamaker die onder andere voxpopfilmpjes maakt en in een aflevering vraagt hij op straat aan mensen wat ze tegenwoordig zoal niet meer mogen zeggen. In de antwoorden noemen die mensen dan – precies, wat ze niet meer zouden mogen zeggen. Ze zeggen het dus wel,  en ze worden er niet voor opgepakt of in de gevangenis gegooid.

Maalderink checkt  dat ook nog even bij ze: ‘maar u zegt het nu toch?’ ‘Ja’,  reageren mensen dan een beetje besmuikt, betrapt misschien ook. ‘hier, nu, wel, maarreh’ en dan worstelen ze een beetje, want ze hebben niet echt een argument. 
Maalderink houdt zijn gesprekspartners een spiegel voor, en dat is wat ik hier ook kom doen. Dat vind ik een beetje spannend, want misschien vindt u dat helemaal niet leuk en we zijn hier immers om de journalistiek te vieren. Toch hoop ik dat dat u iets aan deze inleiding heeft.

Maar eerst lijkt me handig dat u weet wie u voor zich heeft. Mijn naam is Fifi Schwarz en ik ben producent Nieuwswijsheid bij Beeld en Geluid en  adviseur onderwijsvernieuwing bij het Nova College in Haarlem. Mijn functietitel bij Beeld en Geluid is een beetje raar misschien. Ik produceer eigenlijk geen nieuwswijsheid, ik produceer content – artikelen en workshops –  met als doel dat mensen nieuwswijzer worden. En ik zal zo zeggen wat dat inhoudt.

Tussen 2004 en 2013 werkte ik bij Nieuws in de klas, voorheen Krant in de Klas, het educatieplatform van NDP Nieuwsmedia, de brancheorganisatie van nieuwsbedrijven. Daarna kon ik logischerwijs twee kanten op: in de richting van nieuws, of de klas in. Het werd, via een kleine omweg, het laatste. Ik heb me omgeschoold tot docent Nederlands en heb een poosje voor de klas gestaan – maar ik ben ook zo’n starter die binnen drie jaar de klas weer heeft verlaten. Nu werk ik nog wel in het onderwijs, maar achter de schermen.

Nu ik daarnaast bij Beeld en Geluid werk, kan ik beide disciplines combineren. En het is de discipline van het onderwijs die mij inzichten heeft opgeleverd die volgens mij voor journalisten ook relevant zijn. Zoals: hoe je nieuwe informatie verwerkt, wordt bepaald door wat je zelf al weet over het onderwerp. Als je als leraar je leerlingen of studenten nieuwe kennis of vaardigheden wilt bijbrengen, werkt dat goed door bij hen op te halen wat ze al weten, voorkennis te activeren, zodat je die nieuwe informatie daarop kunt aanhaken. Als je dus als journalist je publiek wilt aanspreken, helpt het niet per se om het nieuws zo simpel mogelijk te verpakken, met schreeuwerige koppen of flitsende video’s, maar door de relevantie ervan voor het publiek over te brengen.

Ik leerde ook dat er aardig wat overeenkomsten zijn tussen leraren en journalisten. In de context van vandaag noem ik er drie:

  1. Beide vervullen een intermediairsrol – ze geven aan een publiek kennis van derden door, en duiden die. Natuurlijk zijn leraren en journalisten zelf zeker ook inhoudsdeskundig, maar de kern van het gemeenschappelijke is het doorgeven en duiden. Beelden van de James Webb telescoop? Astronomen delen die en leggen uit hoe het werkt, leraren en journalisten vertalen dat weer naar een breder publiek.
  2. Beide hebben te maken met een publiek dat voor informatie veel minder afhankelijk denkt te zijn van die intermediairsrol. Op internet kunnen lezers, kijkers, luisteraars en leerlingen en studenten zich zelf informeren – al is vaak de vraag wat de kwaliteit van die informatie is. Dat publiek wordt bovendien mondiger, en tegelijk ook kwetsbaarder. En dat is iets waar beide groepen geregeld op gewezen worden.
  3. Beide hebben macht. Leraren vanwege hun beoordelingen van het werk van hun leerlingen/studenten; journalisten vanwege hun bereik, dat invloedrijk maakt.

Uiteraard zijn er ook verschillen. Daar noem ik er twee van:

  • Dat bereik bijvoorbeeld. Naar het NOS Journaal of RTL Nieuws kijken al gauw een paar miljoen mensen. Een leraar in het po bereikt zo’n 26 kinderen, een voltijddocent Nederlands in het vo die 9 klassen heeft, zo’n 225.  Ik zag op Twitter een muziekdocent die 20 klassen heeft: 500 leerlingen, maar dat is dan wel het – mij bekende – maximum.          
  • Het tweede verschil hangt samen met het eerste. Journalisten bereiken weliswaar meer mensen, maar telkens kortstondig, en ze hebben er geen contact mee – of hoogstens via social media, als mensen reageren op de publicatie of uitzending. Leraren hebben (of bouwen aan) een relatie met hun leerlingen/studenten, hebben contact met ze. In de interactie kunnen ze snel achterhalen wat die al weten, waar het begrip stokt, of waar gevoeligheden liggen – daar kunnen ze dan op inspelen.

Dat brengt me op het thema van vandaag: Zeg dat nou maar niet. Met als onderliggende gedachte dat journalisten – en wellicht ook leraren – regelmatig zelfcensuur denken te moeten plegen. Nu is het absoluut zorgwekkend als mensen zich niet veilig genoeg voelen om vrijuit te spreken, dat mag duidelijk zijn.
Maar ik heb een andere zorg. En dat is het ik-gerichte aspect ervan. Hetzelfde sentiment dat schuilgaat achter de uitdrukking ‘je mag ook niets meer zeggen’ waarover Roel Maalderink op straat in gesprek ging. Wie zegt ‘je mag niets meer zeggen’ bedoelt: ‘ik mag niets meer zeggen’ en voelt: ‘maar ik vind zelf dat ik alles moet kunnen zeggen wat ik wil, ook al kwets ik andere mensen daarmee. Ik heb het volste recht op de vrijheid van meningsuiting.’
De wijze waarop veel mensen dat recht vooral voor zichzelf claimen, stoort me al langer. Daarom schreef ik een paar jaar geleden een blog waarin ik pleit voor de vrijheid van meningsuitstel. Want het is vaak veel zinvoller om even te pauzeren, je te verdiepen in verschillende perspectieven, te luisteren, dan om meteen conclusies te trekken of oordelen te vellen.

Inmiddels gaat het me niet alleen meer om dat uitstel, om dat luisteren – maar om dat ik-gerichte. Waarom ben je als zender van informatie zo bezig met jezelf zo centraal te stellen? Waarom moet het gaan over wat jij moet mogen? Natuurlijk moet je vrij zijn, maar hoe helpt het je journalistieke werk en je publiek als  je jezelf als vertrekpunt neemt?    

Even kort terug naar nieuwswijsheid. Wat is dat dan en waarom is het belangrijk? Dat heb ik een aantal jaar geleden uitgevogeld toen ik onderzoek deed bij het lectoraat Media & Civil Society van de Hogeschool Windesheim. Ik onderzocht de relatie tussen journalisten en nieuwsgebruikers en kwam tot de conclusie dat het cement voor die relatie is als beide groepen nieuwswijs zijn. In mijn optiek is iemand nieuwswijs als deze zich grondig, zelfkritisch en sociaal informeert over wat speelt en constructief bijdraagt aan informatie-uitwisseling en de samenleving. [NB Dit is een nieuwe definitie; binnenkort werk ik de site bij]

Dat is een nogal normatieve definitie: zelfkritisch en sociaal, constructief. Wijsheid is dan ook een deugd, en dat is iets wat in veel discussies over mediawijsheid en nieuwswijsheid nogal eens over het hoofd wordt gezien.

Als we even inzoomen op die deugd, en dan rond ik af, op dat constructieve bijdragen aan informatie-uitwisseling en de samenleving, dan is veel belangrijker dat journalisten zich afvragen:  wie is met mijn boodschap geholpen? Is het belangrijker dat ik alles maar vrijuit zeg of benoem, of kan ik ook rekening houden met hoe de boodschap overkomt op anderen?

Voor leraren ligt de drempel om dat te doen net iets lager dan voor journalisten. Een leraar kent de leerlingen al enigszins, en kan het contact gebruiken om een gesprek aan te gaan. Dat wil niet zeggen dat het makkelijk is; ook in de klas zijn controversiële onderwerpen soms moeilijk en de relatie met leerlingen kan ook broos zijn. Maar de ruimte voor toenadering is er, want in de school vorm je samen een gemeenschap.

Journalisten hebben een iets andere relatie met hun publiek. Maar zij kunnen zeker ook toenadering zoeken, i.p.v. alleen maar zenden.  Vraag je af: kan ik mijn – brede – publiek niet veel beter bedienen als ik juist ook ruimte bied aan, of luister naar andere perspectieven? Voor de goede orde: daarmee ik bedoel niet dat je als witte man een andere witte man leeg laat lopen over zijn anti-immigratie-opvattingen, dat is brandstof voor polarisatie – maar dat je juist iemand aan het woord laat die niet lijkt op jou, die andere ervaringen heeft.

Kortom, redeneer wat minder vanuit jezelf en wat meer vanuit de ander. Schrijf (of film) niet alleen voor mensen die zijn zoals jij. En: kijk niet alleen naar wat je niet meer mag zeggen, maar naar hoe je iets ook anders kan zeggen. Vivien Waszink doet daar in dit boekje aardige suggesties voor.

Ik zeg niet: zeg dat nou maar niet, maar wel: kijk nou maar wat meer om je heen. 

Zeg dat nou maar niet?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *